18 januari 2018

Kan het ICCI een duidelijk advies geven omtrent de volgende probleemstelling in verband met quasi-inbreng?

 
Men kreeg van een accountant de vraag om een verslag van quasi-inbreng op te stellen voor een radioloog.


Cf. eerdere vragen en antwoorden van het ICCI kan het contract met het ziekenhuis een economische waarde hebben die kan worden ingebracht, indien er geen verbod is van het ziekenhuis. Ook al kan er in dit specifieke geval niet echt worden gesproken van een eigen cliënteel. Nu is het in dit specifieke geval zo dat er tevens geen contract is tussen het ziekenhuis en de geneesheer, maar enkel een intern reglement. Kan dit tevens dienen als basis voor de inbreng?

 

Het ICCI verwijst allereerst naar vragen die men in het verleden heeft gesteld over de overdracht (inbreng of quasi-inbreng) van een cliënteel door een geneesheer-specialist en de vraag betreffende de quasi-inbreng van goodwill door een anesthesist met een praktijk.

Vervolgens refereert het ICCI naar de stelling van de Nationale Raad van geneesheren gepubliceerd in het bulletin 73 van 20 april 1996: “Kan een arts die een ziekenhuisactiviteit uitoefent (als zelfstandig arts) zijn “ziekenhuis”-cliënteel valoriseren en inbrengen in zijn eigen professionele vennootschap?”.

Aangezien een arts die zijn medische activiteit uitoefent in het kader van een professionele vennootschap zijn volledige medische activiteit kan (bij een professionele vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid) of moet (bij een professionele vennootschap met rechtspersoonlijkheid) inbrengen in de vennootschap, kan hij zijn “ziekenhuis”-cliënteel inbrengen in de professionele vennootschap.

Artikel 18, § 1, van de Code van geneeskundige Plichtenleer bepaalt dienaangaande: “De materiële en immateriële bestanddelen van een geneeskundige praktijk kunnen het voorwerp uitmaken van een inbreng of quasi-inbreng in een geneesherenvennootschap en van een overdracht aan een geneesheer, een geneesherenassociatie of een geneesherenvennootschap.”.

In de richtlijnen voor de praktische toepassing van dit artikel, die door de Nationale Raad goedgekeurd werden in zijn vergadering van 19 september 1992, wordt gepreciseerd dat de principes betreffende de overdracht van cliënteel ook van toepassing zijn op de overdracht van een ziekenhuispraktijk.

Uiteraard kunnen in dit geval enkel díe elementen van de ziekenhuispraktijk overgedragen worden die de arts toebehoren." (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 58, december 1992, p. 22, nr. 5.).”.

Het is belangrijk om hierbij ook aan te stippen dat, op grond van artikel 18, § 2 van de Code van geneeskundige Plichtenleer, een quasi-inbreng door een schriftelijke overeenkomst moet worden geregeld en dat deze overeenkomst voorafgaandelijk ter goedkeuring dient te worden voorgelegd aan de bevoegde provinciale raad.

Voor zover deze radioloog kan aantonen dat hij een eigen privaat cliënteel heeft, kan de waarde van dit cliënteel het voorwerp uitmaken van een quasi-inbreng, waarvan de waarde evenwel mathematisch zou moeten worden onderbouwd. Het is ook van belang te weten of deze radioloog reeds een eigen cliënteel heeft kunnen uitbouwen binnen de structuur van het ziekenhuis want ook het “ziekenhuis”-cliënteel is vatbaar voor inbreng onder de bovenvermelde voorwaarden. Indien betrokkene evenwel zijn samenwerking met het ziekenhuis moet stoppen om een externe eigen praktijk te starten, dan blijft hem wellicht weinig meer dan zijn medische reputatie die evenwel niet in aanmerking komt als inbrengwaarde [1] ).

Het ICCI is van oordeel dat een radioloog slechts uitzonderlijk een eigen patiëntenbestand kan opbouwen. Een overeenkomst (contract) gesloten door de radioloog en het (de) ziekenhuis(zen) hebben wel een economische waarde en, mits akkoord van de instelling(en), kan deze worden overgedragen in het kader van een quasi-inbreng. De economische waarde wordt in voorkomend geval steeds bepaald met verwijzing naar de overeenkomst tussen de geneesheer en het ziekenhuis, want hierin worden de verbintenissen van de partijen (inclusief de duur van de overeenkomst en de voorwaarden om deze tot een einde te brengen) vermeld. Het is ook passend te verwijzen naar het intiutu personae karakter van de functie, hetgeen een impact heeft op de waardering. In concreto beschikt het ICCI over te weinig documenten/informatie om tot een besluit te komen in verband met de mogelijke waarde van de quasi-inbreng.


[1] ) Cf. een analoog standpunt in het gepubliceerd ICCI-advies van 2 december 2009: Inbreng van goodwill door een arts-specialist bij de oprichting van een BVBA.