5 januari 2004

7e  Kamer

Waar artikel 135, lid 1, W.Venn. bepaalt dat commissarissen voor een termijn van drie jaar worden benoemd, betekent dit dat zij over drie opeenvolgende boekjaren verslag moeten uitbrengen.

 

Indien de jaarrekening niet tijdig is opgesteld door de raad van bestuur, moet de commissaris zijn functie verder uitoefenen tot de algemene vergadering over de jaarrekening kan beslissen, of tot in zijn regelmatige vervanging is voorzien. Een stilzwijgende verlenging van het mandaat is niet mogelijk.

 

Aangezien de vergoeding van de commissaris overeenkomstig de bepaling van openbare orde van artikel 134, § 1, W.Venn. uit een vast bedrag bestaat, en niet kan gewijzigd worden dan met wederzijdse instemming van de partijen, heeft de commissaris geen recht op een bijkomende vergoeding wanneer hij zijn functie de facto langer dan drie jaar zou uitoefenen.