Wanneer moet een commissaris in een vzw worden benoemd?

Gepubliceerd op 15 oktober 2019

benoeming van de commissaris > toepassingsgebied

Antwoord:

Ingevolge artikel 17, § 5 van de vzw-wet van 27 juni 1921 is de benoeming van een commissaris in een vzw enkel verplicht wanneer het aantal tewerkgestelde werknemers, gemiddeld over het jaar, het equivalent van 100 voltijdse werknemers ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden krachtens het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten te boven gaat, of wanneer de vereniging bij de afsluiting van het boekjaar met betrekking tot ten minste twee van de volgende drie criteria de onderstaande cijfers te boven gaat:

  • het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 50 voltijdse werknemers ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978;
  • in totaal 7.300.000 EUR aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde;
  • een balanstotaal van 3.650.000 EUR.

De hierboven vermelde criteria definiëren de zeer grote vzw’s.

Een kleine of grote vzw kan echter op vrijwillige basis een commissaris benoemen.

De duur van de opdracht van de controle van een vzw hangt af van het feit of de bedrijfsrevisor al dan niet als commissaris van de vzw wordt benoemd. Betreft het een opdracht als commissaris dan bedraagt de duur drie jaar (art. 17, § 7 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen verwijst o.m. naar art. 135 W. Venn.); is het een contractuele opdracht, dan bepalen de partijen de duur van de opdracht.

Zie ook advies.

Vorige pagina

______________________________

Disclaimer: De Stichting Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) geeft op een autonome wijze, dus los van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR), antwoorden op vragen van bedrijfsrevisoren met betrekking tot revisorale opdrachten. Deze adviezen vertegenwoordigen dus niet noodzakelijk het standpunt van de Raad van het IBR. Het formeel standpunt van het IBR kan enkel via de officiële organen, met name de Raad of, in voorkomend geval, het Uitvoerend comité worden ingewonnen. Hoewel het ICCI met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele waarborg geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. De FAQ’s betreffende de ISA’s, ISRE’s en ISQC 1 werden opgesteld in overleg met de werkgroep ISA & ISQC 1 en de Commissie Normen van het IBR.