23 april 2009

Hoe dient het vermogen van twee vzw’s die willen fuseren te worden gewaardeerd?


De vzw-wet bevat geen enkele bepaling over de tussenkomst van een bedrijfsrevisor ingeval van een fusie. Bovendien is er geen verslag inzake inbreng in natura vereist. Artikel 6 van het koninklijk besluit  van 19 december 2003 stelt trouwens expliciet dat onder andere de volgende artikelen van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 niet toepasselijk zijn op de vzw: 39 (m.b.t. “inbrengwaarde”) en 78 tot 81 (m.b.t. “fusies” en “splitsingen”)

 

Wat de inbreng zelf betreft, wordt er verwezen naar pagina 105, paragrafen 238 en 239 van de Studies IBR 2006, Inbreng in natura en quasi-inbreng – Praktische toepassingsgevallen  (Brugge, die Keure, 2006, die beschikbaar is op het Extranet) en van waaruit wordt geciteerd:

 

“Een inbreng in natura, zoals dat denkbaar is in vennootschappen, is niet mogelijk in een vzw.

 

Dit betekent echter niet dat bij de oprichting van een vzw, of later, er geen inbreng kan gebeuren in een vzw, maar deze inbreng kan duidelijk niet worden vergoed met kapitaalaandelen, aangezien die in een vzw niet bestaan. In de franstalige werken spreekt men van een “mise en commun”wat in het Nederlands vertaald wordt als “inbreng in gemeenschap” of eenvoudigweg als “inbreng”. Meestal gaat men er van uit dat de inbrenger afstand doet van zijn eigendomsrecht op het ingebrachte goed.”

 

Artikel 8 van het voornoemde koninklijk besluit van 19 december 2003 bepaalt de basisbeginsels betreffende de waardering van schenkingen en legaten in natura. Uit de paragrafen 241-244, pagina 106 van de bovenvermelde Studies IBR 2006, blijkt evenwel dat wordt aangenomen dat de waardering van het ingebrachte vermogen verschilt naargelang de omvang van de vzw:

  • Grote vzw’s

    Indien de inbreng dient te worden gelijkgesteld met een schenking, dan is artikel 8, §§ 1 en 2 van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2003 van toepassing.
     

    Op de inventarisdatum zal in elk geval het beginsel van het getrouw beeld in acht moeten worden genomen. Dit beginsel is van kracht op de grote vzw’s overeenkomstig het artikel 19 van het koninklijk besluit van 19 december 2003 dat het artikel 24 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 van toepassing maakt.


  • Kleine vzw’s

    In kleine vzw’s zal overeenkomstig de artikelen 5 tot 8 van het koninklijk besluit van 26 juni 2003 betreffende de vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen een getrouwe waardering moeten blijken uit de jaarlijkse inventaris met daarin “voorzichtig, oprecht en te goeder trouw” een overzicht van de “bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook” en uit de samenvatting van de waarderingsregels in de toelichting.”.

Bij gebrek aan een meer specifieke wettelijke regeling (andere dan art. 8 van het voornoemde KB van 19 december 2003) is het ICCI van oordeel dat de waardering van de ingebrachte goederen de verantwoordelijkheid is van het bestuursorgaan van de nieuw op te richten vzw. 

 

Gezien door de inbreng van de bestaande vzw’s in een nieuw op te richten vzw, de bestaande entiteiten de facto ontbonden worden en hun volledig patrimonium overdragen wordt aan de nieuwe vzw, kan er ook geen sprake zijn van een opgelegde continuïteit van waardering bij de nieuwe vzw (zoals voorzien wordt in de art. 78 tot 81 W.Venn. die niet toepasselijk zijn op vzw’s).  Ook in deze situatie zal het bestuursorgaan dus de verantwoordelijkheid moeten nemen voor de waardering der ingebrachte activa en passiva elementen die het nieuwe patrimonium zullen uitmaken.