10 september 2015

Kan men onderstaande opdracht uitvoeren vanuit deontologisch standpunt?

 

Men werd benoemd tot commissaris van de vennootschappen B en C. Beide behoren, naast enkele andere vennootschappen, toe aan de holding A voor 98 %.

De aandelen van de holding A behoren toe aan twee natuurlijke personen.

Er wordt gevraagd een waardering uit te voeren van de holding A in het kader van een eventuele uitkoop van één van de aandeelhouders van A.


Alhoewel het ICCI van oordeel is dat verscheidene interpretaties mogelijk zijn van artikel 183ter, 4° van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen, is het ICCI in ieder geval van mening dat het aanvaarden van de opdracht vatbaar is voor potentiële bedreigingen voor de verdere uitvoering van het mandaat, onder meer bij de beoordeling van voorzieningen, waardeverminderingen en eventuele herwaarderingsmeerwaarden die de vennootschap zou wensen te boeken (zoals vermeld in ons advies van 22 oktober 2010). Bovendien wenst het ICCI te verwijzen naar de algemene verbodsbepalingen die vervat zijn in de artikelen 6 en 7 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren:

 

Art. 6. De bedrijfsrevisor mag geen enkele opdracht uitvoeren, wanneer hij zich in een positie bevindt waardoor zijn onafhankelijkheid bij de uitoefening van de opdracht in het gedrang zou kunnen worden gebracht, of waardoor de vertrouwensrelatie met de partijen in de onderneming waar hij die opdracht uitvoert, zou geschaad kunnen worden.

 

Art. 7. Het is de bedrijfsrevisor verboden om een opdracht, een functie of een mandaat te aanvaarden of voort te zetten, wanneer de uitoefening daarvan hem in een positie van belangenconflict dreigt te plaatsen die van aard is het onafhankelijke oordeel dat hij moet uitbrengen in het gedrang te brengen.”.

 

Het is derhalve aan de commissaris zelf en onder zijn verantwoordelijkheid, en niet deze van het ICCI, om de feitelijke toestand te beoordelen inzake mogelijke risico’s met betrekking tot zijn onafhankelijkheid.

 

Ten slotte wenst het ICCI erop te wijzen dat, conform artikel 133, § 10 van het Wetboek van vennootschappen, de commissaris in principe altijd het advies kan vragen van het Advies- en controlecomité (ACCOM) over de verenigbaarheid van een prestatie van de commissaris (of van een lid van zijn netwerk) met de onafhankelijkheidsregels. Het mandaat van de leden van de ACCOM is echter verlopen en is tot op heden nog niet hernieuwd. Het gevolg hiervan is dat het ACCOM momenteel niet meer zetelt.