30 juni 2004

Kamer 9B

  1. De oprichters beslissen soeverein om een bepaalde inbreng al dan niet te aanvaarden, de betrokken vermogensbestanddelen te waarderen en te besluiten welke vergoeding ervoor wordt toegekend aan de inbrenger.
  2. Inzake een inbreng in natura moet de commissaris nagaan of de door de oprichters aangewende waarderingsmethode bedrijfseconomisch verantwoord is, zonder dat hij verplicht is de schatting over te doen. Hij moet bovendien beoordelen of de beschrijving van de vergoeding die als tegenprestatie voor de inbreng wordt versterkt, ten minste overeenkomt met het aantal en de nominale of de fractiewaarde van de in ruil ervoor verworven aandelen.
  3. Een bedrijfsrevisor is niet gehouden de juridische voorwaarden voor de inbreng in natura te controleren.
  4. Gelet op de beoordelingsmarge die er bestaat in hoofde van de bedrijfsrevisor voor de beoordeling van een inbreng in natura, kan de bedrijfsrevisor slechts aansprakelijk worden gesteld indien uit de concrete omstandigheden blijkt dat het ingebrachte goed manifest overgewaardeerd werd en hij dit niet in het verslag heeft vermeld.

De volledige uitspraak: