23 maart 2016

Graag een duidelijk ICCI advies omtrent de hieronder vermelde probleemstelling a.u.b.?

 

De notaris is gelast met het verlijden van een akte vestiging recht van opstal door een natuurlijk persoon aan een BVBA. De natuurlijk persoon is oprichter van deze BVBA. De BVBA is opgericht op 16 september 2014.

Het recht van opstal wordt gevestigd zonder vergoeding. Ook op het einde zal de opstalgever/natuurlijk persoon geen vergoeding betalen aan deze BVBA.

Men stelt dat artikel 220 van het Wetboek van vennootschappen niet van toepassing is (geen quasi-inbreng), aangezien er geen vergoeding wordt betaald. Klopt deze redenering?


Voor een “quasi-inbreng” moeten de volgende vijf voorwaarden cumulatief aanwezig zijn [1]:

  1. de vermogensbestanddelen moeten zijn verkregen d.m.v. aankoop, ruil, rechtstreeks of d.m.v. overneming van een verbintenis ten name van de vennootschap in oprichting;
  2. de overdracht moet onder bezwarende titel geschieden;
  3. de tegenprestatie moet ten minste een waarde vertegenwoordigen gelijk aan één tiende van het geplaatste kapitaal;
  4. de vermogensbestanddelen moeten toebehoren, hetzij aan een oprichter, aan een aandeelhouder of aan een bestuurder of zaakvoerder; en
  5. de verkrijging moet plaatsvinden binnen twee jaar na de oprichting.

Aangezien men vermeldt dat op het einde van de overeenkomst de opstalgever geen vergoeding zal betalen aan de BVBA, is er vermoedelijk sprake van een uitgestelde vergoeding in natura. In dat geval dient men na te gaan of de tegenprestatie de onder 3 hierboven vermelde drempel overschrijdt.

 

Verder wenst het ICCI op te merken dat het desgevallend nodig zou kunnen zijn de procedure met betrekking tot het belangenconflict, zoals voorzien door het Wetboek van vennootschappen, te volgen.

 

Ten slotte wenst het ICCI nog te wijzen op het feit dat er in geen geval een uitspraak kan worden gedaan over de mogelijke fiscale gevolgen van een dergelijke operatie.



[1] Cf. G. Bats, B. De Klerck, M. Vander Linden en E. Vanderstappen, Studies IBR, Inbreng in Natura en Quasi-Inbreng: Praktische Toepassingsgevallen, Brugge, die Keure, 2006, p. 7, 8, nr. 16; Artikel 220 van het Wetboek van vennootschappen (en equivalente bepalingen).