27 september 2019

  1. De vraag wordt gesteld hoe artikel 14:4 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (hierna WVV) moet worden verklaard. Meer bepaald stelt men zich de vraag wat in dit artikel wordt bedoeld met de noties “nettoactief” en “eigen vermogen”.

     

  2. Artikel 14:4, tweede lid WVV bepaalt het volgende:

     

    Indien, in het geval bedoeld in artikel 14:3, tweede lid, het nettoactief van de vennootschap kleiner is dan het in de staat van activa en passiva opgenomen kapitaal of, als de vennootschap geen kapitaal heeft, het eigen vermogen, dan besluit het verslag met de vermelding van het verschil.”

     

    Krachtens artikel 14:3, tweede lid WVV:

     

    Wanneer het nettoactief kleiner is dan het in de voormelde staat opgenomen kapitaal, vermeerderd met alle reserves die krachtens de wet of de statuten niet mogen worden uitgekeerd, of, als de vennootschap geen kapitaal heeft, het eigen vermogen, dan besluit de staat met de vermelding van het verschil.”

     

  3. Om dezevraag te beantwoorden, verwijst het ICCI naar artikel 5:142, eerste lid WVV dat stelt:

     

    Geen uitkering mag gebeuren indien het nettoactief van de vennootschap negatief is of ten gevolge daarvan negatief zou worden. Indien de vennootschap beschikt over eigen vermogen dat krachtens de wet of de statuten onbeschikbaar is, mag geen uitkering gebeuren indien het nettoactief is gedaald of door een uitkering zou dalen tot beneden het bedrag van dit onbeschikbare eigen vermogen. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het niet afgeschreven gedeelte van de herwaarderingsmeerwaarden als onbeschikbaar beschouwd.”

     

    De memorie van toelichting betreffende deze bepaling ([1]) geeft aan:

     

    In de ontworpen bepaling wordt een definitie gegeven van het principieel uitkeerbare vermogen. Deze bepaling wordt aangepast in het licht van de afschaffing van het kapitaal. Het uitgangspunt is dat het nettoactief niet negatief mag zijn of door de uitkering mag worden. Indien de oprichters, of bij latere inbrengen de aandeelhouders, ervoor hebben geopteerd om hun inbrengen statutair onbeschikbaar te maken, of indien er wettelijke of statutair niet uitkeerbare reserves zijn, moet daarmee evenwel rekening worden gehouden.”

     

  4. Het ICCI is derhalve van mening dat een mogelijke interpretatie van artikel 14:4, tweede lid WVV erin bestaat dat men hier het eigen vermogen bedoelt dat krachtens de wet of de statuten onbeschikbaar is.


([1]) Parl. St. Kamer, “Memorie van toelichting van het wet van 23 maart 2019, tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen”, n° 54 3119/001, p. 177-178.