11 juli 2018

 

De beschreven situatie is degene waar iemand zowel bedrijfsrevisor (IBR) als accountant (IAB) is. Als accountant heeft deze persoon een medewerker stagiair BIBF die een vennootschap wil oprichten erkend door het BIBF.

Deze nieuwe vennootschap moet verplicht een beroepsbeoefenaar IAB of BIBF hebben als zaakvoerder. Men heeft dus aan deze persoon gevraagd of hij/zij een mandaat als zaakvoerder in een BIBF-vennootschap wilt opnemen. Voor zowel het BIBF als het IAB was dit geen probleem. Nu heeft deze persoon alleen nog eventuele toestemming nodig van het IBR. Men wilt nog benadrukken dat het opnemen van dit mandaat in deze nieuwe vennootschap de onafhankelijkheid van deze persoon niet in het gedrang brengt en dat hij/zij geen opdrachten van commissaris of geen wettelijke opdrachten gaat uitoefenen voor cliënten van deze BIBF-vennootschap. Eens zijn/haar medewerker zijn BIBF-titel heeft behaald, zal hij/zij ook ontslag als zaakvoerder in deze vennootschap nemen.

De vraag is of het opnemen van een mandaat als zaakvoerder in een BIBF-vennootschap onverenigbaar is met de deontologische voorschriften van het beroep van berijfsrevisor.

***

1. Het ICCI verwijst naar artikel 29, § 2, 2° van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren (hierna: “wet van 7 december 2016”) dat het volgende bepaalt:

Ҥ 2. Het is de bedrijfsrevisor niet toegestaan om revisorale opdrachten uit te voeren in de volgende omstandigheden:

2° rechtstreeks of onrechtstreeks een handelsactiviteit uitoefenen, onder andere in de hoedanigheid van bestuurder van een handelsvennootschap; het uitoefenen van een mandaat van bestuurder in burgerlijke vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, wordt niet geviseerd door deze onverenigbaarheid.”.

***

2. Het ICCI is derhalve van oordeel dat een bedrijfsrevisor een mandaat als zaakvoerder mag opnemen in een BIBF-vennootschap, vermits deze een burgerlijke vennootschap is die de rechtsvorm van een handelsvennootschap heeft aangenomen. Uiteraard dienen de deontologische vereisten die gelden voor elk van de geviseerde beroepen steeds onverkort te worden nageleefd, alsook, wat betreft de commissarisopdrachten, de algemene onafhankelijkheidsbeginselen opgenomen in het Wetboek van vennootschappen en de wet van 7 december 2016.

***

3. Ten slotte wenst het ICCI nog op te merken dat het voorgaande ongewijzigd blijft na de wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht (BS 27 april 2018), die in werking treedt op 1 november 2018 en die overeenkomstig zijn artikel 254, tweede lid de toepassing onverlet laat van wettelijke, reglementaire of deontologische bepalingen die met verwijzing naar “handelaar”,“koopman” of afgeleide begrippen beperkingen opleggen aan de toegelaten activiteiten van gereglementeerde beroepen, dus ook van voormeld artikel 29, § 2, 2° van de wet van 7 december 2016.