22 oktober 2020

Op 26 september 2019 werd een zaak aangespannen voor het Grondwettelijk Hof, onder meer tot vernietiging van een aantal bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV).

Door de indieners werd aan het Grondwettelijk Hof onder andere gevraagd om de volgende bepalingen te vernietigen die betrekking hebben op de verplichte tussenkomst van een bedrijfsrevisor of een extern gecertificeerd accountant in verschillende fases van het leven van een vennootschap, vereniging of stichting:

  1. Verslag van een bedrijfsrevisor of externe accountant bij ontbinding van een vennootschap (art. 2:71 WVV);
  2. Verslag van inbreng in natura van een bedrijfsrevisor bij oprichting van een besloten vennootschap (BV)/coöperatieve vennootschap (CV) en in een bestaande BV/CV (art. 5:7, 5:121, 5:133, 5:139, 6:8, 6:110 en 6:112 WVV);
  3. Verslag van de bedrijfsrevisor of extern gecertificeerd accountant bij herstructurering van verenigingen en stichtingen (art. 13:3 WVV);
  4. Verslag van de bedrijfsrevisor of extern gecertificeerd accountant bij omzetting van vennootschappen in een andere rechtsvorm (art. 14:3, 14:4, 14:5, 14:6, 14:7 en 14:12 WVV).

Op 25 november 2019 zijn het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR) en het toenmalige Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (IAB), thans Institute for Tax Advisors and Accountants (ITAA), naast de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat (KFBN) voor andere bepalingen en de Ministerraad, in deze procedure spontaan tussengekomen om hun leden te vertegenwoordigen en het algemeen belang te verdedigen.

Met zijn arrest nr. 135/2020 van 15 oktober 2020 stelt het Grondwettelijk Hof de instituten van de economische beroepen in het gelijk, met name door te stellen dat de verplichte verslaggeving van de economische beroepsbeoefenaars objectief en redelijk verantwoord is.

De verslaggeving van de economische beroepsbeoefenaar beoogt immers de bescherming van de rechtmatige belangen van de aandeelhouders en van derden.