18 maart 2016

Graag een duidelijk advies van het ICCI in verband met de juiste toepassing van het W. Venn. en dit in het vooruitzicht van een correcte interpretatie van bedoelde onderstaande wetgeving.

 

Het betreft de vraagstelling in het kader van een kapitaalverhoging in “een maatschappij” die werd opgericht overeenkomstig de wet van 18 augustus 1907 en die is onderworpen aan het Decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking. De maatschappij vormt een vereniging van gemeenten. De maatschappij is een publiekrechtelijke vereniging met rechtspersoonlijkheid – zij draagt de rechtsvorm van een opdracht houdende vereniging, zoals bepaald in het voormeld Decreet houdende de Intergemeentelijke Samenwerking.


De voormelde Intercommunale voorziet in haar bijeenroeping in het kader van een geplande kapitaalverhoging voorafgaand de goedkeuring van de jaarrekening over het boekjaar 2015, volgend agendapunt:

vaststelling overeenkomstig artikel 423, § 4, 3° van het Wetboek van Vennootschappen van de vrijstelling van de redactie van een bijzonder verslag van de raad van bestuur overeenkomstig artikel 423,§ 1, lid 3, van het Wetboek van Vennootschappen  en van het controleverslag van de commissaris overeenkomstig artikel 423,§ 1, leden 1 en 2 van het Wetboek van vennootschapen in het kader van de kapitaalverhoging door middel van een inbreng in natura van de schuldvorderingen van de deelnemers, zoals voorgesteld in het tweede agendapunt.


Het betreft specifiek een kapitaalverhoging door verhoging van het variabel kapitaal en door de creatie van aandelen van een bepaalde categorie, aandelen die geen stemrecht zouden toebedeeld krijgen.


In het boekjaar 2014 werd reeds op de algemene vergadering beslist een dividend uit te keren waarvan thans een deel zou worden ingelijfd in kapitaal middels een inbreng in natura, het bedrag werd ingeboekt onder de rubriek “overige schulden”. Over deze jaarrekening werd een verklaring zonder voorbehoud opgesteld.


Gezien de commissaris zich uitspreekt in het tweede deel van zijn commissarisverslag over de toepassing van het Wetboek van vennootschappen hadden we graag vernomen als de voormelde stellingname in overeenstemming is met bedoelde wetswijziging zoals opgenomen in het koninklijk besluit van 8 oktober 2008.


Het advies 2015/01 van het IBR lijkt in deze aangelegenheid onduidelijk te zijn of gaf althans niet het afdoend antwoord om tegemoet te komen aan de beoordeling van de gevolgde procedure bij de voormelde kapitaalverhoging.


Voor vermogensbestanddelen andere dan beursgenoteerde waarden, voorziet artikel 423, § 4, 2° en 3° van het Wetboek van vennootschappen, onder bepaalde voorwaarden, in de vrijstelling van het verslag van de commissaris of, voor de vennootschap waar die er niet is, een bedrijfsrevisor aangewezen door het bestuursorgaan.

 

Het ICCI is van oordeel dat de inbreng in dit geval niet valt onder deze vrijstelling. De wet spreekt immers van vermogensbestanddelen (in de Franstalige versie van het Wetboek “éléments d’actif”), terwijl het in de gegeven omstandigheden geen ingebracht actiefbestanddeel voor de inbrenggenietende vennootschap betreft maar wel een passiefbestanddeel. Daarenboven kan de commissaris deze schuld niet hebben gewaardeerd, aangezien dit niet tot zijn taak behoort.

 

Ten slotte verwijst het ICCI naar artikel 25 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren:

 

Wanneer een bedrijfsrevisor het werk of de verklaring van een andere bedrijfsrevisor zou kunnen in opspraak brengen, moet hij, voor zover het beroepsgeheim zich daar niet tegen verzet, hem onmiddellijk op de hoogte brengen van de punten waarover er een meningsverschil bestaat.”.