1 oktober 2013

A.20.1. Volgens de CREG schendt artikel 29 van de bestreden wet, dat een artikel 20bis in de Elektriciteitswet invoegt (dat vervolgens bij artikel 27 van de wet van 29 maart 2012 is gewijzigd), de in het middel vermelde bepalingen in zoverre het aan de CREG een tussenkomst oplegt van de Nationale Bank van België (hierna: NBB) in haar besluitvormingsproces, een onderhandeling tussen, enerzijds, de elektriciteitsleverancier en, anderzijds, de CREG en de NBB, voorafgegaan door een overleg tussen die twee partijen, en in zoverre het bepaalt dat de voorlopige vaststelling door de CREG met betrekking tot de toepassing van de indexeringsmechanismen kan worden betwist voor een door beide partijen aanvaard lid van het Belgisch Instituut van de Bedrijfsrevisoren.

Artikel 20bis voorziet in een nieuw mechanisme dat ertoe strekt de volatiliteit van de energieprijzen te beperken in de gevallen die erin worden beoogd en behoudt daartoe aan de CREG een bevoegdheid voor van controle op de toepassing van de indexeringsformule door de leveranciers, op advies van de NBB en met de mogelijkheid, voor de leverancier, om een beroep te richten tot een lid van het Belgisch Instituut van de Bedrijfsrevisoren tegen de vaststellingen door de CREG (artikel 20, §§ 3 en 4).

 

B.23.1. In een vijfde subonderdeel van het tweede onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 29 van de bestreden wet, dat artikel 20bis in de Elektriciteitswet invoegt, strijdig te zijn met de artikelen 34, lid 4, en 35, lid 5, van de richtlijn 2009/72/EG, doordat het voorziet in de tussenkomst van de Nationale Bank van België en van een lid van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren.

 

B.23.3. De wetten van 29 maart 2012 en 25 augustus 2012 hebben in artikel 20bis een paragraaf 4bis ingevoegd en de paragrafen 4 en 5 gewijzigd, die voortaan bepalen:

§ 4. De commissie stelt vast of de indexeringsformule zoals bedoeld in § 1 van de energiecomponent voor levering van elektriciteit met variabele energieprijs aan huishoudelijke eindafnemers en K.M.O.’s correct werd toegepast. De commissie stelt tevens vast of de indexeringsformule zoals bedoeld in § 1 conform de exhaustieve lijst van toegelaten criteria is, bedoeld in § 4bis.

De commissie doet op eigen initiatief een vaststelling in geval een leverancier geen aangifte doet van de in § 2 bedoelde gegevens. binnen de bovenvermelde termijnen, na ingebrekestelling van de leverancier om zijn aangifteplicht krachtens § 3 na te komen.

De commissie zendt per aangetekende brief met ontvangstmelding haar vaststelling over aan de leverancier binnen vijf werkdagen volgend op diens verklaring bedoeld in § 3 of volgend op de datum waarop zij op eigen initiatief is tussengekomen overeenkomstig het tweede lid. De leverancier heeft het recht de vaststelling door de commissie te betwisten binnen de vijf werkdagen na ontvangst van de vaststelling. Betwistingen worden voorgelegd aan een neutraal en door beide partijen aanvaard lid van het Belgisch Instituut voor Bedrijfsrevisoren, dat binnen dertig dagen en op kosten van de in het ongelijk gestelde partij een bindende vaststelling doet die vaststelt of de indexeringsformule van de energiecomponent voor levering van elektriciteit met variabele energieprijs aan huishoudelijke afnemers en K.M.O.'s correct werd toegepast en of deze indexeringsformule conform de exhaustieve lijst van toegelaten criteria is, bedoeld in § 4bis.

 

B.23.5. Zoals de verzoekende partij erop wijst, is artikel 20bis geen omzetting van een specifieke bepaling van de richtlijn 2009/72/EG. Het past binnen een mechanisme, het “vangnet”, waarmee de wetgever de consumenten, overeenkomstig artikel 3, lid 3, van de richtlijn 2009/72/EG, redelijke, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare, doorzichtige en niet-discriminerende prijzen wil waarborgen door ze te beschermen tegen de volatiliteit van de prijzen.

 

B.23.6. De wetgever kon dus, zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen die de richtlijn hem oplegt, zelf toezien op de eerbiediging van de rechten van de consumenten, maar hij verkoos de CREG die bevoegdheid toe te vertrouwen en kon, gelet op de keuzemogelijkheid waarover hij beschikte, ervoor kiezen eveneens te voorzien in een tussenkomst van de Nationale Bank van België en van een lid van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren. De parlementaire voorbereiding van de bestreden wet toont bovendien aan dat de bepalingen betreffende de tussenkomst van de Nationale Bank van België werden aangenomen ingevolge het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 62).

B.23.7. Het vijfde subonderdeel van het tweede onderdeel van het eerste middel is niet gegrond wat de in B.23.1 aangegeven grief betreft.