17 juli 2013

Noodzaakt de programmawet van 28/6/13, die in art. 6 voorziet in de invoering van art. 537 WIB waarbij een fiscaal gunstige omzetting van reserves in kapitaal, tot een tussenkomst van een bedrijfsrevisor (inbreng in natura)?

Wat zijn bovendien de rechten van de minderheidsaandeelhouders terzake ?


De nieuwe fiscale programmawet voorziet in een “onmiddellijke” opname van het toegekend dividend teneinde alsnog te kunnen genieten van het 10 % tarief inzake liquidatie.

 

Impliceert dit dat dergelijke kapitaalverhoging steeds een inbreng in natura betreft nu de toekenning van het dividend de creatie van een schuld aan de aandeelhouders impliceert die, op basis van voormelde wet, “onmiddellijk” dient geïncorporeerd in kapitaal?

 

Als antwoord op de vraag kan het ICCI mededelen dat in voorkomend geval eerst tot een dividenduitkering moet worden besloten om nadien het nettobedrag in te brengen in het maatschappelijk kapitaal. Dit blijkt duidelijk uit artikel 537 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (WIB): “In afwijking van de artikelen 171, 3°, en 269, § 1, 1°, wordt het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing vastgesteld op 10 pct. voor de dividenden die overeenkomen met de vermindering van de belaste reserves zoals deze ten laatste op 31 maart 2013 zijn goedgekeurd door de Algemene Vergadering op voorwaarde dat en in de mate dat minstens het verkregen bedrag onmiddellijk wordt opgenomen in het kapitaal en dat deze opneming plaatsvindt tijdens het laatste belastbaar tijdperk dat afsluit voor 1 oktober 2014.”.

 

Wat de tussenkomst van een bedrijfsrevisor betreft, verwijst het ICCI naar enkele uittreksels van het artikel van Meester W. Vandenberghe, “Uitkering en incorporatie: fiscaal en vennootschapsrechtelijk”, in Fiscale Actualiteit, 2013, nr. 21:

 

De meest gebruikte techniek is die van een “keuzedividend” (ook soms “stockdividend” genoemd). Een keuzedividend is een vorm van dividendenuitkering waarbij de aandeelhouders de mogelijkheid krijgen om hun schuldvordering die ontstaat uit een besluit tot winstuitkering, in te brengen in het kapitaal van de vennootschap tegen de uitgifte van nieuwe aandelen (de andere keuzemogelijkheid is het dividend in cash te ontvangen) [ingeval alle aandeelhouders proportioneel zouden intekenen, kan een uitgifte van nieuwe aandelen achterwege gelaten worden]. Het gaat om een kapitaalverhoging door inbreng in natura.

 

Een andere techniek kan erin bestaan het dividend effectief uit te keren aan de aandeelhouder, die vervolgens het verkregen bedrag kan aanwenden om in te schrijven op de kapitaalverhoging. Het gaat dan om een inbreng in geld.           

 

Of in het kader van de overgangsmaatregel beide technieken gebruikt mogen worden, dan wel slechts één van beide, is onduidelijk.

 

Bij een inbreng in natura (als die in aanmerking komt) geldt desgevallend de voorafgaande verslaggevingsverplichting. Of de vrijstelling van die verslaggevingsplicht – voor een nv (art. 602 § 2 3° W. Venn.) – toepassing kan vinden, is afhankelijk van de vaststelling van de dividendvordering in een (ontwerp)jaarrekening die is gecontroleerd door de commissaris en waarvoor een verklaring zonder voorbehoud is afgeleverd. Voor vennootschappen die per kalenderjaar boeken, zal dat niet gebeurd zijn, vermits de overgangsmaatregel maar van toepassing is op dividenduitkeringen vanaf 1 juli 2013, en de jaarrekening binnen zes maanden na afsluiting van het boekjaar ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de algemene vergadering (art. 92 § & lid 2 W. Venn.).”.

 

Rekening houdend met de bewoording van artikel 537 van het Wetboek van de Inkomstenbelanstingen “het verkregen bedrag onmiddellijk wordt opgenomen in het kapitaal”, is het volgens ons onmogelijk om over te gaan tot een effectieve uitbetaling van het dividend gevolgd door een inbreng in geld met de vereiste bankattesten.

 

Op basis van de bovenvermelde uittreksels is het ICCI van oordeel dat artikel 602, § 1 van het Wetboek van vennootschappen van toepassing is ingeval van incorporatie van dividenden (inbreng in natura) overeenkomstig artikel 537 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

 

Het Wetboek van vennootschappen belet niet dat de beslissing tot uitkering en de incorporatie in één (notariële) akte gebeurt. In het bovenvermeld artikel stelt Meester W. Vandenberghe voor om de volgende sequens toe te passen:

 

In de praktijk zal in min of meer “besloten” vennootschappen alles wel in één sequens van verrichtingen op één dag kunnen beslist worden. Die sequens zou als volgt kunnen zijn: eerst beslist de algemene vergadering (volgens de regels voor statutenwijziging) tot kapitaalverhoging, onder opschortende voorwaarde dat erop wordt ingeschreven (dus een kapitaalverhoging in twee stappen), waarna vervolgens de algemene vergadering (volgens de gewone beslissingsregels) beslist tot dividenduitkering (met toekenning of betaalbaarstelling van het dividend), waarbij aan de aandeelhouders individueel de keuze gelaten wordt het dividend onmiddellijk ofwel aan te wenden om in te schrijven op de kapitaalverhoging (met toepassing van het verlaagd tarief tot gevolg) ofwel te laten uitbetalen, en waarna ten slotte de (effectieve) verhoging van het kapitaal wordt vastgesteld (dat laatste moet in beginsel gebeuren door de raad van bestuur; voor de nv: art. 589).”.

 

Het ICCI is van oordeel dat de inbreng in natura in dit geval een inbreng onder opschortende voorwaarde uitmaakt. Bijgevolg zal de bedrijfsrevisor een voorbehoud maken in zijn controleverslag (Studies IBR, 2006, Inbreng in natura en quasi-inbreng – praktische toepassingsgevallen, Brugge, die Keure, 2006, p. 98).

 

Wat de minderheidsaandeelhouders betreft, verwijs het ICCI eerst naar een ander uittreksel van het bovenvermeld artikel van Meester W. Vandenberghe:

 

Vooreerst moet opgemerkt worden dat een vennootschap haar aandeelhouders niet mag verplichten om de toegekende dividenden te gebruiken om in te schrijven op een kapitaalverhoging. Vennootschapsrechtelijk is dat niet toegelaten. De doctrine is daarover vrij eensgezind. Een inschrijving op een kapitaalverhoging is steeds een individuele en vrijwillige beslissing van de aandeelhouder.”.

 

Het ICCI wenst eraan te herinneren dat zij geen advies van fiscale aard verleent.

 

Voormeld advies werd gegeven onder voorbehoud van een mogelijke precisering dat de fiscale administratie in dit kader het nuttig zou achten om te publiceren, bijvoorbeeld door middel van een administratieve circulaire.

______________________________

Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.