11 juli 2008

 

Wat is de wettelijke procedure voor de splitsing van een VZW?

 

 

1. Voorziet de wet van 27 juni 1921 / het Wetboek van vennootschappen en verenigingen de splitsing van een VZW?

 

Wet van 27 juni 1921

 

De wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen (de “VZW-wet”) bevat geen enkele bepaling over splitsingen van VZW’s.

 

Er wordt verwezen naar het boek “VZW en Stichtingen”, Brugge, die Keure, 2004, p. 464 om een definitie van de splitsing van een VZW te vinden:

 

“Onder de splitsing verstaan we de opsplitsing van het vermogen en de activiteiten van één of meer bestaande VZW’s in meerdere delen die elk op zich in een bestaande of nieuwe VZW met een aanverwant doel worden ingebracht, waarbij minstens een deel van de leden en van de bestuurders van de splitsende VZW(‘s) overgaan naar de ontvangende VZW’s.”.

 

Wetboek van vennootschappen en verenigingen

 

Daarentegen voorziet het Wetboek van vennootschappen en verenigingen thans in een bijzondere regeling voor fusies en splitsingen van verenigingen en stichtingen (cf. Boek 13 “Herstructurering van verenigingen en stichtingen”). De procedure hiertoe is gelijklopend aan deze voor fusies en splitsing door overneming bij vennootschappen, zij het vereenvoudigd op een aantal punten. Op die manier biedt de wetgever een duidelijk antwoord op de discussie en rechtsonzekerheid die er in de praktijk bestond.

 

 

2. Hoe doet men best de splitsing aangezien er in een VZW geen maatschappelijke delen zijn?

 

Wet van 27 juni 1921

In bovenvermeld boek (p. 465) zijn de volgende elementen essentieel:

 

“- een opsplitsing van één rechtspersoon in verschillende rechtspersonen;

 

- de overgang van een zgn. “bedrijfstak” van de ene rechtspersoon naar de andere rechtspersoon. Een bedrijfstak is een geheel dat op technisch en organisatorisch gebied een autonome activiteit uitoefent en op eigen kracht kan werken (zie art. 680 W. Venn. / art. 12:11 WVV). Het betreft dus niet de loutere overgang van enkele geïsoleerd vermogensbestanddelen;

 

- het verderzetten van de activiteiten van de oorspronkelijke VZW(‘s) in de VZW(‘s) die het eindresultaat is (zijn) van de splitsing;

 

- de gehele of gedeeltelijke inbreng van het vermogen van een VZW in een andere VZW, brengt immers niet automatisch met zich mee dat de leden van de inbrengende VZW toetreden tot de ontvangende VZW. Het lidmaatschap verschaft immers geen rechten op het vermogen van de VZW, behoudens eventueel op de betaalde bijdragen (art.12, laatste lid V&S-wet). Hier ligt meteen het grote verschil met de fusies en splitsingen van de handelsvennootschappen. Inbreng van vermogen in een handelsvennootschap wordt per definitie minstens gedeeltelijk vergoed door aandelen in de ontvangende vennootschap, anders gaat het om een verkoop (zie bv. de definitie van de fusie door overneming in art. 671 W. Venn.). De lidmaatschapsrechten “volgen” dus als het ware automatisch het ingebrachte vermogen. Het lijkt ons dan ook essentieel om voor een echte “fusie” of “splitsing” van VZW’s te eisen dat er een bepaalde band tussen vermogen en lidmaatschapsstructuur wordt behouden, terwijl ook op het bestuursvlak enige continuïteit moet bestaan.”.

 

Wetboek van vennootschappen en verenigingen

 

Het Wetboek van vennootschappen en verenigingen voorziet in een bijzondere regeling voor splitsingen van verenigingen (cf. Boek 13 “Herstructurering van verenigingen en stichtingen”).

 

3. Welke criteria worden best gebruikt voor de niet rechtstreeks toewijsbare bezittingen en schulden?

 

Wet van 27 juni 1921

 

In bovenvermeld boek (p. 476) wordt er eveneens bepaald dat: “een specifiek probleem dat rijst bij de ontbinding van een VZW in het kader van een fusie of een splitsing, te maken heeft met de regels over de bestemming van het netto-actief. Krachtens de artikelen 19, eerste lid en 24 V&S-wet kan aan het actief slechts een bestemming worden gegeven na de vereffening van het passief. Dit betekent o.m. dat eerst alle schuldeisers zouden moeten worden betaald. Waar dit principe gerechtvaardigd lijkt in het geval dat de ontbinding en vereffening van de VZW gepaard gaan met de stopzetting van haar activiteiten, zal het bij een fusie of splitsing als hinderlijk worden ervaren, aangezien het dan per definitie de bedoeling is om minstens een deel van de activiteiten verder te zetten.

 

Uiteraard is het mogelijk om in akkoord met de schuldeisers van de VZW van deze regel af te wijken. Maar zelfs zo’n akkoord kan in de praktijk nog een te zware vereiste zijn. Daarom moeten andere oplossingen worden gezocht.”.

 

(p. 484): “Ook bij een splitsing van een VZW moet o.i. het concept van de overgang onder algemene titel kunnen worden toegepast.”.

 

Ten bijkomende titel dient te worden opgemerkt dat de overdracht van schulden en vorderingen het voorwerp moeten uitmaken van een specifieke procedure van notificatie, en wat schulden betreft, van voorafgaandelijk akkoord. Indien deze overdracht problemen zou stellen, kan de huidige VZW alle schulden en vorderingen op haar naam houden en zich de schulden laten terugbetalen of de vorderingen doorstorten aan de VZW’s die voortvloeien uit de splitsingsoperatie.

 

Het is evenwel passend om de aandacht te vestigen op het feit dat, in het kader van vennootschappen en voorafgaand aan de organisatie van een wettelijk stelsel van de fusies en splitsingen, de praktijk, de rechtsleer et de rechtspraak een theorie hadden ontwikkeld van algehele overgang van het vermogen van een vennootschap in het kader van een fusie of een splitsing, door de verkrijgende vennootschappen tot de gehele rechtverkrijgenden van de ontbonden vennootschap te maken (zie T. Tilquin, Traité des fusions et scissions, 1993, randnummers 47 tot 50; F. T’Kint en I. Corbisier, ‘La transmission des contrats et la protection des créanciers’ in Centre Jean Renauld, Le nouveau droit des fusions et des scissions de sociétés, Brussel, Bruylant – Academia, 1993, p. 173). Dit zou toelaten om de overgang van schulden van de vennootschap zonder formaliteiten en zonder akkoord van de schuldeisers te garanderen (met alle eraan verbonden gevolgen, zoals de eventuele wettelijke schuldvergelijkingen) en vrij te stellen van een systematisch beroep op de formaliteiten voorzien in artikel 1690 van het Burgerlijk Wetboek voor de overdracht van schuldvorderingen. De inbrengende vennootschap was evenwel niet bevrijd van haar schulden.

 

Er kan worden voorgesteld dat deze theorie mutatis mutandis wordt toegepast ingeval van een “splitsing” van een VZW.

 

Wetboek van vennootschappen en verenigingen

 

Het Wetboek van vennootschappen en verenigingen voorziet in een bijzondere regeling voor splitsingen van verenigingen (cf. Boek 13 “Herstructurering van verenigingen en stichtingen”).

 

 

4. Is er een wettelijke tussenkomst vereist van een bedrijfsrevisor?

 

Wet van 27 juni 1921

 

De VZW-wet bevat geen enkele bepaling over de tussenkomst van een bedrijfsrevisor ingeval van een splitsing.

 

Bovendien is er geen verslag inzake inbreng in natura vereist. Er wordt verwezen naar pagina 105, paragrafen 238 en 239 van de Studies IBR 2006, Inbreng in natura en quasi-inbreng, praktische toepassingsgevallen, Brugge, die Keure 2006, die beschikbaar is op het Intranet van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren:

 

“Een inbreng in natura, zoals dat denkbaar is in vennootschappen, is niet mogelijk in een VZW.

 

In vennootschappen is de inbreng in geld of in natura een essentieel bestanddeel van het vennootschapscontract (cf. art. 1 W. Venn.).

 

Bij de oprichting van een VZW daarentegen is er geen inbrengverplichting van de oprichters. Het is dan ook logisch dat de wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen die de wet van 27 juni 1921 wijzigt, niets voorschrijft inzake controle bij een inbreng in natura.

 

Dit betekent echter niet dat bij de oprichting van een VZW, of later, er geen inbreng kan gebeuren in een VZW, maar deze inbreng kan duidelijk niet worden vergoed met kapitaalaandelen, aangezien die in een VZW niet bestaan.”.

 

Wetboek van vennootschappen en verenigingen

 

Het antwoord op deze vraag is te vinden in artikel 13:3, § 2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen dat het volgende bepaalt:

 

“De commissaris of, als er geen commissaris is, een door het bestuursorgaan aangewezen bedrijfsrevisor of externe accountant, stelt een verslag op over het verrichtingsvoorstel en de staat van activa en passiva die erbij wordt gevoegd.

  Indien geen enkele van de bij de verrichting betrokken rechtspersonen een commissaris heeft, kan in onderling overleg tussen hen een bedrijfsrevisor of externe accountant worden aangewezen.

  In de in deze paragraaf bedoelde verslagen wordt inzonderheid vermeld of in de staten waarop zij betrekking hebben, de toestand van de betrokken rechtspersoon op volledige, getrouwe en juiste wijze is weergegeven.”.

 

 

5.                  Toepassing van artikel 770 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 12:103 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen?

 

Wet van 27 juni 1921

 

Bepaalde auteurs hebben de gedachte geformuleerd om artikel 770 van het Wetboek van vennootschappen te hanteren, dat toelaat om overdrachten van algemeenheid en bedrijfstak uit te voeren in andere omstandigheden dan de inbreng van een algemeenheid of een bedrijfstak. Een betekenisvolle strekking binnen de rechtsleer onderlijnt dat artikel 770 van toepassing is buiten het kader van vennootschappen, niettegenstaande het feit dat dit artikel deel uitmaakt van het Boek XI “Herstructurering van vennootschappen” van het Wetboek van vennootschappen: zie bijvoorbeeld T. Tilquin, ‘Le transfert d’une universalité ou d’une branche d’activité’, J.T., 1996, p. 493 en in het bijzonder de randnummers 37, 38, 48 en 59; P. Hainaut-Hamende en G. Raucq, ‘Les sociétés anonymes – constitution et fonctionnement’, Répertoire Notarial, Brussel, Bruylant, 2005, in het bijzonder randnummer 152. Het is waar dat andere auteurs (G.A. Dal et P. De Wolf, ‘La société et sa restructuration’ in : Centre Jean Renauld, Droit des sociétés : les lois des 7 et 13 avril 1995, Brussel, Bruylant – Academia, 1995, p. 294) de VZW uitsluiten. Ze motiveren echter hun conservatieve houding niet, en T. Tilquin, o.c., randnummer 38, doet opmerken dat: “Les personnes morales ont, en principe, la même capacité que les personnes physiques à l'exception des règles qu'exclut leur nature d'être moral et sous réserve des éventuelles restrictions légales”, allen in fine overgaand tot de uitsluiting van de VZW. Men merkt niet welk aspect van hun aard of welke uitdrukkelijke wettelijke beperking er zou kunnen toe leiden om VZW’s te onderscheiden van natuurlijke personen (en van vennootschappen). Overigens onderlijnen andere auteurs dat het stelsel van toepassing is op rechtspersonen andere dan vennootschappen (P. della Faille, Fusions, acquisitions et évaluations, Brussel, Larcier, 2001, randnummer 311).

 

Niettemin, beroep doen op artikel 770 van het Wetboek van vennootschappen veronderstelt nog dat de overdrachten betrekking hebben op bedrijfstakken (derhalve overeenkomstig artikel 680 van het Wetboek van vennootschappen op een geheel dat op technisch en organisatorisch gebied een autonome activiteit uitoefent en op eigen kracht kan werken).

 

De toepassing van artikel 770 van het Wetboek van vennootschappen zou bijgevolg kunnen worden bestudeerd door de initiatiefnemers van een splitsing, mits inachtneming van  de nodige voorzichtigheid in het licht van de juridische onzekerheid daaromtrent en de feitelijke elementen. 

 

Wetboek van vennootschappen en verenigingen

 

Dit is inderdaad het geval indien de VZW’s expliciet kiezen voor de toepassing van artikel 12:103 van het WVV in de bij dit artikel bedoelde vormen.

 

Artikel 12:1, § 1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen bepaalt namelijk:

 

Dit boek [Boek 12 Herstructurering van vennootschappen] is van toepassing op alle vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die dit wetboek regelt.

  Naar analogie is artikel 12:103 echter van toepassing op elke, al dan niet bij dit wetboek bedoelde, rechtspersoon die expliciet kiest voor de toepassing ervan in de bij dit artikel bedoelde vormen.”.

 

Vervolgens stelt artikel 13:10 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen:

 

Ingeval een beroep wordt gedaan op de mogelijkheid vervat in artikel 12:1, § 1, tweede lid, zijn artikel 12:103 en de artikelen waarnaar het verwijst, op overeenkomstige wijze van toepassing op de inbreng om niet van algemeenheid of van bedrijfstak, door een VZW, een IVZW, een stichting van openbaar nut of een private stichting, ten voordele van een rechtspersoon die tot een van de voormelde categorieën behoort.

  Voor deze toepassing op overeenkomstige wijze, moeten in de voormelde artikelen de volgende wijzigingen worden doorgevoerd:

  1° het woord "vennootschap" of het woord "vennootschappen" wordt telkens vervangen door het woord "rechtspersoon" of het woord "rechtspersonen";

  2° in artikel 12:93, § 2, worden de bepalingen onder 2° en 4°, opgeheven;

  3° in artikel 12:93, § 3, worden tussen de woorden "de algemene vergadering" en de woorden "van de inbrengende vennootschap" de woorden "of, voor de rechtspersonen die geen algemene vergadering hebben, voor het bestuursorgaan" ingevoegd;

  4° in artikel 12:94, § 1, worden na de woorden "die de inbreng doet," de woorden "of, voor de rechtspersonen die geen algemene vergadering hebben, het bestuursorgaan," ingevoegd;

  5° in artikel 12:94, § 2, eerste lid, worden na de woorden "vanuit een juridisch en economisch oogpunt," de woorden "alsook in het licht van het voorwerp van de betrokken rechtspersonen", ingevoegd;

  6° in artikel 12:94, § 2, tweede lid, wordt de eerste zin vervangen als volgt:

  "Wanneer een rechtspersoon leden heeft, wordt hen ten minste één maand vóór de algemene vergadering een kopie van het voorstel en van dat verslag bezorgd.";

  7° artikel 12:94, § 3, eerste lid, wordt vervangen als volgt:

  "Indien het besluit om de inbreng te doen, wordt genomen door de algemene vergadering, gebeurt zulks met naleving van de aanwezigheids- en meerderheidsvereisten voorgeschreven voor een statutenwijziging vastgelegd in artikel 9:21, tenzij de statuten strengere regels bevatten, dan wel in de statuten, met toepassing van artikel 2:10, § 2, 8°. ";

  8° artikel 12:95 wordt vervangen als volgt:

  "Art. 12:95. De akte tot vaststelling van de inbreng van algemeenheid of van bedrijfstak wordt in authentieke vorm opgesteld.

  De akte wordt neergelegd bij uittreksel overeenkomstig de artikelen 2:9, 2:10 of 2:11. Zij wordt bij uittreksel bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen 2:15, 2:16 of 2:17. ".”.

______________________________

Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.