6 juni 2019

Bestaan er garanties dat de melding door de bedrijfsrevisor aan de CFI, in het kader van een strafonderzoek, niet wordt meegegeven aan het parket?

 

En dit zodat de naam van de bedrijfsrevisor (melder) niet verschijnt in het dossier van het parket, teneinde de anonimiteit van de melder te beschermen. Tevens stelt men de vraag of er in de praktijk beschermingsmaatregelen zijn genomen om deze anonimiteit te kunnen garanderen.


Als antwoord op de eerste vraag verwijst het ICCI eerst naar het artikel 58 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, dat het volgende bepaalt:

Wanneer de CFI een mededeling doet aan de Procureur des Konings of aan de federale procureur of aan de autoriteiten bedoeld in artikel 83, § 2, worden ze niet in kennis gesteld van de meldingen van vermoedens die ze heeft ontvangen van onderworpen entiteiten op grond van de artikelen 47, 54 en 66, § 2, derde lid, teneinde de anonimiteit van hun auteurs te beschermen.

Indien de personen bedoeld in artikel 83, § 1, worden opgeroepen om in rechte te getuigen, mogen zij de identiteit van de in het eerste lid bedoelde auteurs evenmin bekendmaken.” 

Deze wettelijke bescherming van de melders wordt door de CFI voor bedrijfsrevisoren bevestigd in CFI, Toelichting voor de onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten met betrekking tot de melding van informatie aan de cel voor financiële informatieverwerking, 26 oktober 2017, p. 48-49[1].

Dat het federaal parlement de ernst van deze situatie beseft, is duidelijk gebleken tijdens de voorbereidende werken[2] van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.

Betreffende het aspect van de genomen beschermingsmaatregelen citeren wij de toenmalige staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding in de pagina’s 26 en 27 van het verslag over het wetsontwerp[3] tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van Vennootschappen, Parl. St. Senaat 2009-10, nr. 4-1412-4, die hieromtrent verduidelijking geeft:

Er zijn reeds sinds een aantal jaren beschermingsmaatregelen van kracht. Die werden genomen in overleg met de financiële sector (kredietinstellingen, wisselagentschappen, ...) en de niet-financiële sector. De CFI vermeldt nooit als dusdanig de oorsprong van de door haar behandelde informatie en neemt die in eigen naam over in de rapporten die ze aan de gerechtelijke instanties bezorgt.

Het College van procureurs-generaal heeft de verschillende gerechtelijke arrondissementen een door de CFI opgestelde informatienota bezorgd, waarin met name de aandacht van de speurders van de niet-gespecialiseerde politiediensten wordt gevestigd op het belang van de bescherming van de anonimiteit van de melders in het raam van dossiers waarover, na een rapport van de CFI, een gerechtelijk onderzoek loopt. Die nota werd bij het Brusselse parket verspreid in de vorm van een interne richtlijn.

Het vraagstuk van de bescherming van de melder moet ongeacht de betrokken sector uiteraard bijzondere aandacht blijven krijgen. Men zou in de preventiewet evenwel geen beschermingsmaatregelen in het kader van de gerechtelijke behandeling van de dossiers mogen afkondigen. Er moet daarover met de gerechtelijke autoriteiten een bespreking plaatshebben. Het is immers niet aangewezen preventieve aspecten met bestraffende aspecten te vermengen.

Vervolgens gaat de toenmalige staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding verder in op de maatregelen die de CFI heeft getroffen om de anonimiteit van de personen die een melding doen, te beschermen[4]:

De CFI heeft daarbij reeds alle mogelijke maatregelen getroffen om de anonimiteit van de personen die een melding doen, te beschermen. De meldingen zelf stuurt de bevoegde cel binnen de CFI nooit door naar het Parket. De informatie bijvoorbeeld van een notaris, wordt verwerkt in een verslag, het doormeldingsverslag, en wordt vervolledigd met de financiële stromen die verbonden zijn aan deze informatie. Eventueel worden hier nog financiële antecedenten en de betrokken notariële acte in vermeld maar uit dat verslag zal niet blijken welke notaris juist de melding heeft gedaan. Indien de notaris echter zeer specifieke informatie verschaft die voor het parket belangrijk is, wordt een side letter opgemaakt om de melders te beschermenIn dat geval wordt de informatie wel doorgegeven aan de procureur maar wordt deze niet opgenomen in het dossier zelf omdat de verdachte, met zijn advocaat, daar toegang toe heeft.

Ten slotte is nog belangrijk om weten dat, hoewel de identiteit van de melders door de CFI dus niet wordt doorgegeven aan het Openbaar Ministerie, het toch kan dat deze ondervraagd worden in de loop van het strafrechtelijk onderzoek dat na een doormelding volgt. Wat het verhoor van zulke melders betreft, laat artikel 75ter van het Wetboek van strafvordering betreffende de anonimiteit van de getuigen toe dat deze melders hun woonplaats kunnen kiezen op het adres waar ze hun beroep uitoefenen. Deze wet is van toepassing op verhoor door de onderzoeksrechter of de zittingsrechter. Door een omzendbrief van de procureur des Konings van Brussel werden ook de politiediensten opgedragen een soortgelijke praktijk te hanteren bij eventueel politieel verhoor van de melders[5].



[2] MvT, Parl. St. Kamer, n°54 2566/001, p.175-176.

[3] Dit heeft geleid tot het invoegen van art. 36 in de wet van 11 januari 1993. Art. 58 van de wet van 18 september 2017 heeft de inhoud van art. 36 van de wet van 11 januari 1993 overgenomen.

[4] Verslag over het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van Vennootschappen, Parl.St. Senaat 2009-10, nr. 4-1412-4, p. 12.

[5] G. Stessens, “Art. 22-36, Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme” in Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbladig werk, p. 256.

______________________________

Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.