19 augustus 2015

Kan het ICCI een duidelijk advies geven omtrent de hieronder vermelde probleemstelling?

Feiten:

In het kader van een partiële splitsingsverrichting (“splitsing”), waarvoor het splitsingsvoorstel is neergelegd op 29 juni 2015 en waarbij:

a)        gebruik gemaakt wordt (na instemming alle vennoten) van de mogelijkheid een inbrengverslag op te maken bij de inbrenggenietende vennootschap;

b)        de splitsing een fiscaal neutrale transactie dient te zijn, waarbij aldus de waardering van de in te brengen activa en passiva aan boekwaarden (zoals opgenomen in de af te splitsen vennootschap) worden ingebracht stellen wij het volgende vast;

c)        de retroactiviteit naar 31 december 2014 wordt toegepast; en

d)       het splitsingsvoorstel voorziet dat alle schulden met betrekking tot personeel overgaan naar de inbreng genietende vennootschap.

Bij de controle van de cijfers van het afgesplitste deel (en dus ook bij de vennootschap waarvan een deel van het vermogen wordt afgesplitst) merkt men dat er ten onrechte geen voorziening voor te betalen vakantiegeld is geboekt. Het ingebrachte netto-actief voor de eventuele correctie bedraagt 18.600 EUR. Rekening houdend met het gebrek aan voorziening voor vakantiegeld ten bedrage van 27.000 EUR, betekent dit dat er netto-passief in te brengen zou zijn binnen de toepassing van het continuïteitsbeginsel (nl. overname boekwaarden, die nu i.c. niet correct zijn).

Wel is het zo dat de bedrijfseconomische waarde van de vennootschap(pen) en het afgesplitste gedeelte aanzienlijk hoger ligt dan de boekhoudkundige waarde. Met andere woorden is er op basis van dergelijke waarde geen verkeerd beeld naar het maatschappelijk verkeer en is in feite de inbreng zelf niet overgewaardeerd.

Evenwel wordt niet binnen dit kader gewerkt en wordt gekozen voor de boekhoudkundige neutraliteit voor de inbreng.

Vraag:

Kan de inbreng nog plaatsvinden onder de gegeven omstandigheden, namelijk dat door een “fout” geen voorziening vakantiegeld is geboekt en aldus het in te brengen boekhoudkundig netto-actief NEGATIEF is, ondanks een positieve bedrijfseconomische waardering?

Een (partiële) splitsing van een vennootschap met een negatief eigen vermogen is slechts mogelijk indien de economische waarde van de in te brengen bestanddelen positief is, waardoor het mogelijk zal zijn een ruilverhouding te berekenen en nieuwe aandelen uit te geven ter vergoeding van de inbreng [1].

Deze mogelijkheid werd reeds bevestigd in het advies van de Juridische Commissie van het IBR omtrent de splitsing van een vennootschap met een boekhoudkundig negatief – maar een economisch positief – netto‑actief zoals opgenomen in ICCI (ed.), Een overzicht van de adviezen van de Juridische Commissie van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (1988-2012), Antwerpen, Maklu, 2012-3, p. 108, nrs. 613-614:

Volgens de lezing van de Juridische Commissie moeten effecten van de verkrijgende vennootschap worden toegekend, in de mate dat er een positieve ruilverhouding bestaat. In dit geval worden de aandeelhouders of vennoten van de overgenomen vennootschap inderdaad aandeelhouders of vennoten van de overnemende vennootschap. Die overdracht moet dan wel technisch mogelijk zijn en dit zal alleen maar het geval zijn voor zover de verkrijgende vennootschappen vooraf bestonden. Het boekhoudkundig nettoverlies moet inderdaad door de verkrijgende vennootschappen worden overgenomen, zonder toepassing van artikel 634 van het Wetboek van vennootschappen (oud art. 104 Venn. W.) [/ art. 7:229 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen].

Indien de splitsingsverrichting moet verlopen via de oprichting van nieuwe vennootschappen, kan worden overwogen het actief vóór de splitsing te herwaarderen. Indien die herwaardering echter onmogelijk is, voornamelijk omdat ze betrekking zou hebben op immateriële vaste activa, botst de oprichting van de vennootschap op doorslaggevende moeilijkheden die ze onmogelijk maken, tenzij men kan beschikken over het voor de oprichting van een vennootschap vereiste minimumkapitaal.”

 

[1] N. De Beule, C. Rapoye en B. Caluwe, Splitsingen en partiële splitsingen. Boekhoudkundige en fiscale aspecten na de fiscale Fusiewet van 11 december 2008, Gent, Larcier, 2013, p. 362, nr. 963. 

______________________________

Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.